6. Schedels

De schedel van een dier bevat enkele zeer belangrijke organen.
De hersenen worden er door beschermd dankzij de harde buitenkant.
Ook zitten in de schedel zintuigen zoals ogen, oren, de smaak en de reuk.
De schedel bestaat uit twee los van elkaar bewegende delen, de onder- en de bovenkaak.
Hierdoor kan een dier eten afbijten, verslinden en kauwen.
Elk soort voedsel vereist een speciaal soort kaak en vorm van de schedel.
Aan de vorm en het gebit kun je zien welk voedsel het dier at,
maar ook om welk dier het gaat. De schedels worden op deze pagina in deze drie groepen onderverdeeld.
Daarnaast is er een aparte categorie voor botten.

Bovenste plank: Viseters

Veel visetende dieren, zoals dolfijnen en krokodillen hebben een grote reeks puntige tanden,
die ongeveer dezelfde vorm hebben.
Hiermee kunnen ze een spartelende glibberige vis goed vastgrijpen, en vervolgend in één keer
naar binnen slokken.

Oplossing: de grote 'zaag' van de zaagvis hoort er niet bij. Die dient niet om zijn prooi vast te grijpen, maar (waarschijnlijk) als manier om zijn prooi in stukjes te hakken voordat hij wordt opgegeten.

Tweede plank: Herbivoren

Herbivoren zijn planteneters. Alle dieren, of het nou vogels, vissen of zoogdieren etc.
zijn die planten eten zijn herbivoren.
Knaagdieren zijn herbivoren en beschikken over sterke spieren
om hout, zaden en bladeren te bijten en te kauwen.
Het gebit van planteneters bestaat bij zoogdieren over vier snijtanden
(2 boven, 2 onder) en een reeks kiezen.
De kiezen zijn van de zijkant gezien plat, en bestaan uit ribbels zoals de afbeelding van de muskusrat laat zien.
Knaagdieren hebben vaak een grote spiermassa in de nek, waarmee ze harde noten kunnen kraken
en takken kunnen afbijten.
Voorbeeld: haas, konijn, hamster

Oplossing: het gebit van een haai hoort er niet bij. Deze heeft veel hoekige tandjes, en is dus een viseter.
Deze tanden zitten in verschillende rijen achter elkaar.
Een haai wisselt namelijk voortdurend z'n tanden.

Derde plank: Carnivoren

Carnivoren eten vrijwel alleen dierlijk voedsel. Het zijn roofdieren of aaseters.
Een roofdier vangt zijn prooi terwijl een aaseter dieren eet die al gedood zijn.
Dieren die vlees eten moeten dieren kunnen vangen, vasthouden en verscheuren.
Alle dieren, of dit nou vogels, vissen of zoogdieren zijn die vlees eten noemen we carnivoren.
Net zoals omnivoren zijn diereneters er in alle soorten en maten.
Roofvogels beschikken over stevige klauwen en een gehaakte snavel.
Met die snavel kan de roofvogel zijn prooi grijpen en verscheuren.
Zoogdieren beschikken over stevige hoektanden of slagtanden en kiezen die vlees kunnen vermalen.
Voorbeeld: kat, tijger, wolf

Oplossing: de schedel van de haas hoort hier niet bij. Hij heeft wel puntige voortanden (de snijtanden), maar die dienen om zaden e.d. te knagen.
Overigens zijn ze bij dit schedeltje langs elkaar heen gegroeid, zodat ze niet kunnen afslijten.

Onderin: Omnivoren

Omnivoren, alleseters dus, zijn dieren die zowel plantaardig als dierlijk voedsel eten.
Wilde zwijnen, waarvan het gebit van de onderkaak is afgebeeld, zijn alleseters.
Ze eten insecten, soms vlees, maar ook planten.
Het gebit bevat zowel hoek als snijtanden, maar ook knobbels op de kiezen.
Hiermee kan de alleseter dierlijk voedsel verschillen en plantaardig voedsel vermalen.
Voorbeelden: mens, wild zwijn

Oplossing: De kies van de olifant hoort hier niet bij. Een olifant is een echte planteneter; de taaie plantendelen worden fijngemalen tussen de ribbels van de boven en onderkies.

Jesse Coree en Jonathan Enthoven